Onderzoek wijst uit: Mensen met meer emotionele vaardigheden en een veilige hechting gebruiken vaker emoji’s – maar het onderzoek kraakt aan alle kanten
U kent ze vast: mensen die altijd hun twijfels uiten over psychologie. Geen discipline zo divers qua kwaliteit, met hoogstaande wetenschap én – eerlijk is eerlijk – studies waarbij je je wenkbrauwen fronst. Zo komt het dat goed doordachte inzichten van échte experts soms onder een waas verdwijnen, zodra collega’s aankomen met, laten we zeggen, opmerkelijk onderzoek. Neem nu het Kinsey Instituut en de Universiteit van Indiana, waar men zich afvroeg: wat zegt het gebruik van emoji’s over je persoonlijkheid? Om eerlijk te zijn: ze keken niet zomaar naar je favoriete smiley, maar onderzochten mogelijke verbanden tussen emoji-gebruik en demografische factoren in informele gesprekken.
Natuurlijk hoeft niet al het wetenschappelijke onderzoek meteen praktisch toepasbaar te zijn, maar enige degelijkheid mag je wel verwachten. En hun sluitende conclusie? Mensen die zichzelf hoger inschatten wat betreft emotionele intelligentie en een veilige hechtingsstijl, gebruiken emoji’s vaker. Klinkt herkenbaar? Op papier dus. Maar zodra je beter kijkt, vallen er nogal wat gaten in het verhaal.
Laten we bij het begin beginnen: de term ‘emotionele intelligentie’ is op z’n zachtst gezegd verwarrend. De oorsprong ervan ligt deels in het gedachtegoed van Howard Gardner over meervoudige intelligenties – waar hijzelf inmiddels veel nuances bij plaatst. Eigenlijk praten we eerder over emotionele vaardigheden. Daarnaast: hechtingstheorie is zeker waardevol, maar het is te kort door de bocht om iemands gedrag altijd in te delen in één vast hechtingscategorie – we zijn geen robots.
De eerste semantische fout is dus nog door de vingers te zien, maar daarna wordt het lastiger. Wie zijn die mensen met zogenaamd een ‘angstige hechtingsstijl’? Juist, iedereen die zichzelf zo benoemt in een vragenlijst.
En dan de methode zelf: die blijkt ronduit beperkt. Niet mijn woorden, dat geven de onderzoekers zelf ruiterlijk toe: ze sommen tal van mogelijke biases op. Hun steekproef is amper representatief (vooral witte, heteroseksuele, hoogopgeleide Engelstalige mannen) en de inschatting van hun eigen hechtingsstijl is puur zelfrapportage. De gebruikte vragenlijsten voor emotionele intelligentie? Ook daar waren betere alternatieven. Bij elkaar maakt dat het onderzoek op zijn best twijfelachtig qua betrouwbaarheid.
Stel nu: het onderzoek zou op alle fronten robuust zijn opgezet. Veel meer deelnemers, betere spreiding in achtergrond, slimme meetinstrumenten én verrassend eenduidige resultaten. Zelfs dan blijft er iets knagen. Want hoeveel zegt emoji-gebruik nu eigenlijk over je vaardigheden, als zóveel externe factoren meespelen? Eigenlijk is zelfs bij de beste opzet alleen een soort ‘ideale’ doorsneemodel mens meetbaar.
Er is geen plek voor de sociale diversiteit die je in Nederland dagelijks ziet. Kan weinig emoji-gebruik werkelijk wijzen op een lage emotionele intelligentie bij iemand met een depressie? Hoe interacteren mensen met autisme met emoji’s – of ouderen, voor wie Whatsapp nog relatief nieuw is? Waarschijnlijk zijn er correctiefactoren nodig die dit onderzoek nog niet eens in beeld brengt. En zo blijft de vraag: waarom dit soort studies publiceren? Niet het onderwerp is het probleem, maar de kwaliteit van het onderzoek – en de onderzoekers weten dat zelf ook dondersgoed.
De publicatiedruk in de wetenschap is hoog; soms belangrijker dan de inhoud is het aantal artikelen. En zo belanden halfdoordachte conclusies niet alleen in vaktijdschriften, maar uiteindelijk ook in NOS Push-notificaties – en daalt het vertrouwen in wetenschap.
Laat u niet misleiden:
- Psychologie is écht een serieuze wetenschap, gebouwd op talloze zorgvuldig ontworpen studies. Maar wetenschap wordt nu eenmaal gemaakt door mensen – en ook daar sluipen soms fouten of commerciële druk binnen.
REFERENTIES (MLA):
- Dubé, Simon, et al. “Beyond Words: Relationships between Emoji Use, Attachment Style, and Emotional Intelligence.” PLOS ONE, vol. 19, nr. 12, 4 dec. 2024, e0308880. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0308880.